Tsuki Yori no Shisha
Als je ziek bent, echt menens ziek, het niet meer beter worden ziek, dan ligt in het nietsdoen, het niets willen, de sleutel tot het verdragen van de situatie – overigens welhaast een onmogelijke opdracht. De verbloemde gebiedende wijs van ‘ga jij even lekker rusten dan poot ik de dahliaknollen wel’ is sowieso onverdraaglijk. Ik wil helemaal niet even lekker rusten, want ik doe niet anders. Ik wil net als voorheen, op kop met de handen in de aarde, rouwranden onder de nagels krijgen en de gerimpelde knol secuur planten. Grauw van kleur, stoffig, uitgedroogd en muffig, lijkt al het leven uit de knol verdwenen, maar niets is minder waar: verwen hem met goede voeding, vertel mooie sprookjes en oefen wat geduld, dan bloeit er na drie maanden een wonderschone Tsuki Yori no Sisha, een boodschapper van de maan.
geestdrift
Iedere voormiddag zet ik desalniettemin mijn koptelefoon op, laat mijn hooglaag-bed zakken en lever me over aan een te zijige stem die me door het lichaam loodst; adem in … adem uit. Net na de klankschaal maar nog voor het namasté (want wat bedoelt men daar precies mee?) druk ik op de uitknop. De geestdriften lijken beteugeld; scheppingsdrift, bewijsdrift en consumeerdrift zijn naar de achtergrond verdwenen, het zalig nietsdoen, het dolce far niente kan beginnen. Voor zolang het duurt.
fabelachtig
Want die ene knol moet nog de grond in. Kom op, van dat bed af; er staat slechts één taak voor mij klaar vandaag, opdat ik straks weer mag koketteren met een bloeiende Tsuki Yori in de tuin. De prestatiedrift rukt alweer flink op. Het klinkt zo makkelijk om een hele dag onder een boom te liggen en tussen je grote en je tweede teen door, de hemel in te kijken (geleend uit ‘De man zonder eigenschappen’ van Robert Musil). Gewoonweg pretentieloos staren naar wolken die voorbij vlotten, waarbij ik geen enkele vorm hoef te duiden, terwijl de lijster de dag naar de nacht zingt waarin de maan haar fabelachtig witte licht laat schijnen, dat zou toch genoeg moeten zijn?